De 5 meest gemaakte taalfouten
Niet iedereen heeft een kopie van het Groene boekje in z’n hoofd. Hoewel sommige mensen meer taalgevoel hebben dan anderen, kun je je eigen taalgevoel wel versterken. Het motto is zoals bij bijna alles: oefening baart kunst.
Zo heeft de één de grootste moeite met -d/-t en kan de ander ‘blijkbaar’ en ‘schijnbaar’ niet uit elkaar houden. In geval van nood grijp je naar het woordenboek, het Groene boekje of het iets minder betrouwbare internet, maar in alle gevallen leer je er weer iets van. Zo voorkom je in ieder geval de meest gemaakte taalfouten:
Het los schrijven van samengestelde woorden
Dé taalziekte van deze tijd is het los schrijven van woorden die in het Nederlands aan elkaar vast worden geschreven. Dit is duidelijk de invloed van de Engelse taal waarin bijna alles los van elkaar wordt geschreven. Zo is een ‘table cloth’ een tafelkleed en een ‘washing machine’ een wasmachine. In deze categorie is ook berucht ‘te veel’ en ‘teveel’. Tip: Gebruik alleen ‘teveel’ als je er een lidwoord (bijv. ‘een’) voor kunt zetten.
Het alom gevreesde -d/-dt dilemma
Wanneer moet een werkwoord nu eindigen op een -d of op -dt? Eigenlijk is het heel simpel, al wordt het door de meesten niet zo ervaren. Een werkwoord in de tegenwoordige tijd krijgt altijd een -t erachter als het onderwerp de tweede (jij) of derde persoon (hij/zij/het) is. Als het werkwoord eindigt op een -d, zoals bij ‘worden’, krijg je ‘wordt’. Er is één uitzondering: als ‘je’ of ‘jij’ het onderwerp is (dus niet bezittelijk voornaamwoord zoals ‘je broek’) en het staat áchter de persoonsvorm, dan moet je de extra -t weglaten. Voorbeeld: Word je ook zo gek van taal? (Maar dan wel: Wordt je broek gestolen?)
Als het als is, dan is het geen dan
Je hoort veel mensen zeggen ‘groter als ik’ of nog erger ‘groter als mij’. De vergrotende trap zorgt voor veel verwarring in taalland. Als je zegt dat iets groter, beter of mooier is, dan wordt het altijd dan, nooit als. Wil je helemaal correct zijn en je weet niet of het ‘groter dan ik’ of ‘groter dan mij’ is, maak de zin dan af. Hij is groter dan ik ben, dus groter dan ik en nooit groter dan mij. ‘Als’ gebruik je alleen in vergelijkende termen als iets hetzelfde is. Ik ben even groot als hij (is), dus niet ik ben even groot als hem.
Hun, hen, hun
Om jezelf te behoeden voor de lelijkste fout in de Nederlandse taal, onthoud dan dit: ‘hun’ kan nooit een onderwerp in een zin zijn. ‘Hun hadden, hun zijn, hun kunnen’, is foutief. ‘Hun’ kan alleen in combinatie met een bezit (zij hebben een broek, dat is hun broek). En dan heb je nog ‘hen’, dit staat óf voor een bezit, maar dan altijd in combinatie met een voorzetsel: ‘ik geef de broek aan hen’ of ‘deze broek is voor hen’. Óf het wordt als lijdend voorwerp gebruikt, in een zin als ‘ik benijd hen’.
Jou en jouw
Het is maar één letter, maar verkeerd gebruik maakt meteen een onprofessionele indruk. Het verschil tussen ‘jou’ en ‘jouw’ zit ‘m in de functie. Eigenlijk is het weer gemakkelijk, want ‘jouw’ wordt alléén gebruikt om een bezit aan de geven (jouw broek), in alle andere gevallen is het ‘jou’. Hetzelfde geldt natuurlijk voor u en uw (uw broek).
Dus lees je sollicitatiebrief, werkstuk of website nog één keer door en voorkom met de bovenstaande tips de ergste taalfouten. Of vraag een Lettergenieke copywriter om hulp natuurlijk!
Door: Leonie Kohl